41
Fran had niet gedacht dat er zoveel mensen op Shetland konden zijn. En die vanavond allemaal van het platteland, van de Northern Isles en van Bressay, Foula en Whalsay naar de stad waren gekomen. En het waren niet alleen Shetlanders die door de drukke straten schoven. Er waren toeristen uit de hele wereld. De hotels, herbergen en bed and breakfasts moesten propvol zitten. Ze hoorde Amerikaanse en Australische stemmen, en talen die ze niet kon verstaan. Totdat de doedelzakband dichterbij kwam, en ze alleen nog muziek en gejuich hoorde en alle stemmen leken samen te smelten tot één hard, gonzend geluid.
Cassie stond naast haar te draaien en te mopperen, want ze kon niets zien. Er waren kinderen die zich door de massa naar voren hadden gedrongen, maar Fran was bang dat als ze Cassies hand losliet, ze elkaar nooit meer terug zouden vinden. Cassie had zich de hele dag nogal vreemd gedragen, door een of ander geheim dat iemand haar op school had verteld. Het ene moment was ze stil en in zichzelf gekeerd geweest en had ze geen antwoord gegeven als Fran haar iets vroeg, en dan opeens was ze weer druk en uitgelaten, en kwam er een woordenstroom uit haar mond waar geen touw aan vast te knopen was. Nu stond ze rusteloos naar de fakkels in de verte te kijken. De Guizer Jarl kwam eraan, imposant in zijn kostuum en met zijn glanzende schild en helm met hoorns, met zijn gevolg van Vikingen achter zich aan. Fran tilde Cassie op haar schouders zodat ze hem kon zien, maar het spektakel had blijkbaar iets – de Vikingen, die er zo stoer en oorlogszuchtig uitzagen, of de groepen guizers in hun carnavalskostuums, of het vuur – wat haar beangstigde, want ze riep dat ze weer naar beneden wilde. Fran kon zich wel voorstellen dat de aanblik goed was voor een paar nachtmerries. Een tiental Bart Simpsons werd gevolgd door een tiental James Bonds, die op hun beurt weer werden gevolgd door een tiental ezels uit een stripverhaal, die allemaal reusachtige, blinkend witte tanden hadden. Alle mannen waren uitgelaten en de gezichten die niet door carnavalsmaskers werden bedekt, gloeiden in het licht van de fakkels en door de drank.
Het duurde langer voordat de optocht voorbij was dan Fran had gedacht. De optocht moest verderop door een smalle straat met hoge, grijze huizen aan weerszijden, waardoor de deelnemers nog dichter op elkaar werden geperst.
‘Heb je genoeg gezien?’ Ze bukte zich om het in Cassies oor te roepen. ‘Zullen we naar huis gaan?’
Het duurde even voordat Cassie antwoord gaf. Fran vond dat het eigenlijk wel genoeg was geweest, maar ze wist ook dat Cassie de volgende dag op school geconfronteerd zou worden met kinderen die opschepten over tot hoe laat ze op hadden mogen blijven en die haar zouden plagen als ze het hoogtepunt van het feest had gemist.
‘We moeten nog naar het brandende schip gaan kijken,’ zei Cassie ten slotte op koppige toon, alsof ze protesten verwachtte. Maar Fran wist hoe wreed klasgenootjes konden zijn.
Dus bleven ze en werden ze door de massa meegevoerd naar het King George V-sportveld, waar het vikingschip in brand zou worden gestoken. En opnieuw dacht Fran dat heel Shetland op de been moest zijn, want overal waar ze keek zag ze mensen die ze kende. Van sommigen zag ze alleen een glimp, in de verte, en anderen liepen een tijdje met hen mee totdat ze door de duwende mensenmassa een andere kant op werden gestuurd.
Ze zag Euan Ross in de deuropening van een huis staan, boven aan een paar treden, waar hij het spektakel volgde zonder eraan deel te nemen. Net als Catherine, dacht Fran. Net als Catherine gedaan zou hebben als ze er nog zou zijn. Ze trok Cassie met zich mee uit de mensenstroom en liep naar hem toe. Het was daar minder rumoerig. De band was doorgelopen en ze konden elkaar verstaan zonder te hoeven schreeuwen.
‘Wat vind je ervan?’
Hij gaf niet meteen antwoord. Hij kwam de treden af lopen, kwam naast hen op de stoep staan en hurkte neer om Cassie gedag te zeggen en haar sjaal iets vaster om haar nek te knopen. Hij denkt aan Catherine toen ze zo oud was, dacht Fran. Toen hij nog een vrouw én een kind had.
‘Het is best leuk, hè?’ zei hij terwijl hij overeind kwam. ‘Je weet dat het een victoriaans gebruik is, maar ze besteden er zoveel tijd en moeite aan om het leuk te maken, dat het flauw zou zijn om er kritiek op te leveren. Het brengt de mensen tenslotte dichter bij elkaar. Ik hoop dat Catherine dat herkend zou hebben als ze het in haar film had kunnen gebruiken.’
‘Ga je kijken als het schip in brand wordt gestoken?’
‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Ik wil nu alles zien. Maar gaan jullie maar vast; ik kom straks wel.’
Er werd inmiddels gezongen. Harde, donkere mannenstemmen, zoals bij rugby- of voetbalwedstrijden. Fran liet Euan bij het huis achter, maar toen ze zich even later omdraaide, was hij er niet meer. Cassie liep voor haar uit en trok haar mee, want ze was bang dat ze te laat zouden komen voor de dingen die op het veld te gebeuren stonden, maar op straat kwamen ze opnieuw in de optocht met al die grotesk grijnzende gezichten terecht. Ze kwamen Jan Ellis tegen, de vrouw uit Ravenswick die hun de hond had gegeven, met haar dochter Shona. Jan was blij hen te zien en vroeg hoe het met Maggie ging, maar Fran kreeg niet de kans om antwoord te geven want op dat moment kwam Jans man voorbij, net als de andere leden van zijn groep uitgedost als een baby in een speelpakje en met een gebreide roze muts op zijn hoofd. De mensen lachten en juichten.
‘Het heeft me wat uren gekost om die outfit te breien,’ riep Jan. ‘Wat is dat toch met mannen, dat ze zich zo graag verkleden?’
En toen was ook zij weer weg, meegetrokken door Shona die meer wilde zien van hoe haar vader zich belachelijk maakte.
Fran bleef een ogenblik staan. De herrie maakte haar duizelig en een beetje misselijk. Ze was bang dat ze zou flauwvallen, boog zich voorover en haalde een paar keer diep adem. Toen ze weer rechtop ging staan, dacht ze dat ze Duncan aan de overkant van de straat zag staan, druk in gesprek met een grote vrouw die een rood regenjack aanhad. Maar ze wist dat het Duncan niet kon zijn. Die was allang in de Haa, met zijn drinkmaten, om zich voor te bereiden op het aansteken van het vreugdevuur op het strand. Ze vroeg zich af of ze stiekem hoopte dat ze hem zou tegenkomen. Vanavond was in haar fantasie alles mogelijk. De hele avond was een opeenvolging van rariteiten. Een victoriaans gebruik dat was omgevormd tot een Noors midwinterspektakel, een schip dat nooit zou varen en mannen die zich als baby hadden verkleed. Dit was de werkelijkheid die de fantasie overtrof, de droom van iedere illusionist. Ze was er duizelig van.
Voordat Cassie geboren was, was Up Helly Aa in Duncans huis heel anders geweest. Ze hadden het toen meer in stijl gevierd. Duncan was altijd een goed showman geweest en hij had er een romantisch feest van gemaakt. Ze zou bijna willen dat ze daar nu was, ver weg van de drukte, en op het beijzelde strand zou staan. De hoge vlammen van het vreugdevuur zouden weerspiegelen op de golven van de zee. Ze keek nog eens naar de plek waar ze de vermeende Duncan had zien staan, maar van hem en van de vrouw in het rode jack was in de mensenmassa aan de overkant geen spoor meer te bekennen. Ik ben gek aan het worden, dacht ze. Was dit hoe Magnus Tait het zou beleven? Was hij de grip op de werkelijkheid ook kwijt?
Dat was het moment waarop ze besefte dat Cassie er niet meer was.
Het duurde even voordat ze het echt geloofde. Ze keek om zich heen en verwachtte dat Cassie tevoorschijn zou komen met hetzelfde gemak waarmee Duncans dubbelganger was verdwenen. Toen dwong ze zichzelf goed en logisch na te denken. Cassie had haar hand losgelaten toen ze Jan en Shona tegen het lijf waren gelopen. Alleen kleuters hielden de hand van hun moeder vast. Fran had dat aangevoeld en had niet aangedrongen toen Cassie haar hand losliet. Koortsachtig zocht ze tussen de mensen in de hoop een glimp van Cassies blauwe muts op te vangen, maar ze zag niets. Ze probeerde zich te herinneren of ze Cassie nog had gezien nadat Jan en Shona waren doorgelopen. Haar aandacht was afgeleid geweest door het beeld van de vermeende Duncan. Ze had aangenomen dat haar dochter naast haar was blijven staan.
Ze hield zichzelf voor dat Cassie achter Shona aan gelopen moest zijn. Waarschijnlijk waren ze met z’n drieën op weg naar het sportveld om te zien hoe het schip in brand werd gestoken. Jan zou wel een oogje op haar houden. Deze paniek sloeg nergens op. Het was maar goed dat Margaret Henry haar nu niet kon zien. Ze haalde haar mobiele telefoon uit haar jaszak en wierp een hulpeloze blik op de display. Ze had Jans nummer niet. Het werd wat minder druk op straat. Een groep jongens, allemaal met een blikje McEwan’s in de hand, stond een obscene versie van het botenlied te zingen. Ze drong zich langs hen heen en liep achter de optocht aan.
In het park hadden de verschillende groepen zich met hun fakkels rondom het vikingschip opgesteld. Verder was er geen licht. De straatlantaarns waren om halfacht uitgedaan. Het was ijzig koud en ze rook een brandlucht en de geur van platgetrapt gras. Ze worstelde zich door de lachende mensen, de gezinnen en de groepjes tieners, op zoek naar Jan. Iedereen vermaakte zich. Ze hadden allemaal regenjacks aan, sjaals om en mutsen op, en waren net zo moeilijk van elkaar te onderscheiden als de guizers met hun maskers. In het bewegende, gele licht van de fakkels zagen ze er allemaal hetzelfde uit. Een paar keer meende ze Cassie in de verte te zien, maar als ze dan dichterbij kwam, bleek het een ander kind te zijn. De dochter van een ander.
Het moment om het schip in brand te steken was aangebroken. Dit deden ze vroeger met heksen, dacht Fran. Vreemde vrouwen die dingen zagen die anderen niet zagen. Iemand telde af van tien tot nul. Ze zocht weer in de massa en meende Celia te zien, een grote, kaarsrechte gestalte in een lange, zwarte jas, die haar hoofd scheef hield. Natuurlijk moest ze hier bij haar man zijn. Ik dacht dat je een heks was, dacht Fran. Misschien had Celia Cassie gezien. Ze was in elk geval een vertrouwde verschijning, als Cassie hier angstig en alleen rondliep, en iemand die ook naar haar kon uitkijken. Fran begon zich door de mensenmassa een weg naar Celia te banen. Maar op dat moment stak de Guizer Jarl zijn fakkel hoog in de lucht en gooide hem op het schip. De anderen volgden zijn voorbeeld. Er vond een explosie van licht plaats en net voordat die weer begon af te nemen, zag ze Jan aan de rand van de mensenmassa staan. Fran liep naar haar toe, wrong zich langs de stewards en liep te dicht langs het vuur. Ze proefde de smaak van brandende verf en lak achter in haar keel. Jan was in gesprek met een andere moeder.
‘Heb je Cassie gezien?’
De panische toon van Frans stem zorgde ervoor dat ze onmiddellijk ophielden met praten en zich naar haar omdraaiden.
‘Ik ben Cassie kwijt. Is ze met Shona meegegaan?’
‘Nee,’ zei Jan. ‘Ik heb haar niet meer gezien sinds we elkaar daarstraks tegenkwamen.’
Het vikingschip begon in elkaar te zakken. De lange planken verbogen, braken en werden verteerd door de vlammen. Wat overbleef was de drakenkop, die overeind werd gehouden door de houten stutten en hoog boven de mensenmassa uitstak.